Ik luister, net als iedereen, met afgrijzen naar al het nieuws op de televisie, de radio en ik lees alle apps. Gatver! Ik wil dit allemaal niet horen, dit snap ik niet, het is te afschuwelijk.
Tegelijkertijd hoor ik dat het in de media allang niet meer gaat om Rob of Barbara uit Duiven, of al die anderen, maar om wat Obama gaat doen. En Poetin. De NOS heeft het erover dat Poetin zo'n sterke speler is op politiek gebied en dat hij dús nooit zal toegeven dat hij schuldig is aan dit geheel. Een sterke speler noemen we dat? Een hele sneue man zou ik eerder zeggen, die niet durft te zeggen, dat hij, zijn aanhangers en iedereen om hem heen een zooitje maken van de wereld.
Neemt niet weg, dat de nabestaanden van de slachtoffers van de ramp alleen maar willen dat hun geliefde naar huis komt. Hun man, kind, lief, neef, zus of broer ligt daar. Ver weg. Waar iemand, die een sterke speler is op politiek gebied, het voor het zeggen heeft. Maar wie gaat iets doen? Want ach, het zijn maar Nederlanders. Geen Amerikanen, geen olie, geen diamanten, geen gas. Dus waarom zou deze sterke speler op politiek gebied zich druk maken.
En dan Obama. Onze grote held. Hij rouwt met ons, en vindt dat wij zijn bondgenoot zijn. Fijn. Ik vindt hem ook aardig, maar geloof er geen seconde in, dat hij iets zal doen om deze ramp iets gemakkelijker te maken voor de nabestaanden.
Rutte, onze eigen leider en licht in de duisternis, belooft dat de onderste steen boven zal komen. Exact dezelfde woorden als mijn eigen burgemeester Scholten bezigde, na de bomaanslag op Basf in Arnhem in 1996. Wat was daar de onderste steen ook al weer? En is die onderste steen inmiddels boven?
Rutte is woedend hoor ik. Minister Timmermans ook. Ik denk de nabestaanden nog een beetje meer.
Ik? Ik schaam me vooral. Omdat ik dit erger vind, dan alle andere vliegtuigrampen die ik eerder meemaakte via de media.
Ik schaam me omdat ik dit erger vind dan al de oorlogen die ik inmiddels op televisie heb gezien.
Waarom? Omdat ik de namen van de slachtoffers kan uitspreken. Niks meer en niks minder.
Ik schaam me, omdat ik kanker had, maar toch nog leef. In tegenstelling tot alle mensen in dat vliegtuig.
Ik schaam me, omdat ik een vlag halfstok op Facebook heb gezet en niet weet wanneer ik die weer met goed fatsoen kan vervangen door een vrolijke 'gewone' profielfoto.
Ik schaam me, omdat ik gewoon genoten heb van mijn vakantie, terwijl mijn landgenoten uit de lucht geschoten werden.
Ik schaam me, omdat mijn landgenoten roepen om harde maatregelen en ferme daden van Europa. Om vergelding? Om oorlog? Zitten de direct getroffenen daar op te wachten?
Ik schaam me, omdat het elke dag zo gaat en ik me daar eigenlijk nooit druk over maak. Omdat ik mijn eigen leven leid en niet heel veel meer aan kan dan dat.
Sorry Wereld! Sorry slachtoffers van geweld! Ik wou dat ik iets voor jullie kon betekenen. Machteloosheid is wat jullie overspoeld. Machteloosheid is mijn excuus om niets te doen.
zaterdag 19 juli 2014
dinsdag 17 juni 2014
Aanstellerij en gepiep
De bloeddonorbank meldt dat er steeds minder Nederlanders bloeddonor zijn.
Vroeger was ik bloeddonor. Ongeveer vier jaar geleden nog.
Vier jaar geleden had ik er dan ook geen enkel probleem mee, als er bij mij geprikt moest worden. Zo'n klein naaldje, voordat je voelde dat hij er in zat, was het alweer klaar.
Empathisch vermogen ontbrak mij destijds ook, want ik kon me met geen mogelijkheid voorstellen dat íemand bang kon zijn voor zo'n naald. Aanstellerij! Gepiep! Ga je over echte dingen druk maken!
Gisteren moest er bij mij bloed geprikt worden. Maar de afgelopen jaren zijn mijn aderen compleet kapot gechemoot. Dat betekent dat er in mijn armen bijna geen geschikte ader meer te vinden is. En dat betekent dan weer, dat er meestal drie, vier, vijf keer geprikt moet worden, voordat er een beetje een ader te vinden is. Omdat alle beschikbare aderen vol littekens zitten van alle infusen en alle keren bloed prikken, is dat ook nog eens bijzonder pijnlijk.
Ik zat dan ook volledig bang te wezen in de wachtkamer gisteren. Bang voor een naald. Aanstellerij? Gepiep? Tja, dat moet dan maar zo zijn. Met het zweet in de handen liep ik het hokje in. Ze doet het gordijntje dicht en ik waarschuw haar vast: "Ik ben bijzonder moeilijk te prikken. Dus ik wens je heel veel succes."
"O", zegt ze. Meer niet. Ze kijkt een keer, pakt haar naaldje, maakt een stukje huid schoon met alcohol en ik zet me schrap. Mijn linkerhand gebald, omdat zij het vroeg. Mijn rechterhand gebald, omdat ik niet anders kan. Ik knijp mijn ogen dicht en wacht.
En wacht.
Als de prik niet komt, doe ik voorzichtig één oog weer open. En daarna de andere. De naald zit er al in! En ik heb niks gevoeld! Wat een aanstellerij ook van mij! Ik moet niet zo piepen.
Dan ook maar weer bloeddonor worden?
De bloeddonorbank meldt dat er steeds minder Nederlanders bloeddonor zijn. Maar ze melden er gelijk bij, dat er geen tekort aan bloed is, omdat artsen zuiniger zijn met bloed. Pffff, scheelt al weer! Kan ik me over echte dingen druk gaan maken.
Vroeger was ik bloeddonor. Ongeveer vier jaar geleden nog.
Vier jaar geleden had ik er dan ook geen enkel probleem mee, als er bij mij geprikt moest worden. Zo'n klein naaldje, voordat je voelde dat hij er in zat, was het alweer klaar.
Empathisch vermogen ontbrak mij destijds ook, want ik kon me met geen mogelijkheid voorstellen dat íemand bang kon zijn voor zo'n naald. Aanstellerij! Gepiep! Ga je over echte dingen druk maken!
Gisteren moest er bij mij bloed geprikt worden. Maar de afgelopen jaren zijn mijn aderen compleet kapot gechemoot. Dat betekent dat er in mijn armen bijna geen geschikte ader meer te vinden is. En dat betekent dan weer, dat er meestal drie, vier, vijf keer geprikt moet worden, voordat er een beetje een ader te vinden is. Omdat alle beschikbare aderen vol littekens zitten van alle infusen en alle keren bloed prikken, is dat ook nog eens bijzonder pijnlijk.
Ik zat dan ook volledig bang te wezen in de wachtkamer gisteren. Bang voor een naald. Aanstellerij? Gepiep? Tja, dat moet dan maar zo zijn. Met het zweet in de handen liep ik het hokje in. Ze doet het gordijntje dicht en ik waarschuw haar vast: "Ik ben bijzonder moeilijk te prikken. Dus ik wens je heel veel succes."
"O", zegt ze. Meer niet. Ze kijkt een keer, pakt haar naaldje, maakt een stukje huid schoon met alcohol en ik zet me schrap. Mijn linkerhand gebald, omdat zij het vroeg. Mijn rechterhand gebald, omdat ik niet anders kan. Ik knijp mijn ogen dicht en wacht.
En wacht.
Als de prik niet komt, doe ik voorzichtig één oog weer open. En daarna de andere. De naald zit er al in! En ik heb niks gevoeld! Wat een aanstellerij ook van mij! Ik moet niet zo piepen.
Dan ook maar weer bloeddonor worden?
De bloeddonorbank meldt dat er steeds minder Nederlanders bloeddonor zijn. Maar ze melden er gelijk bij, dat er geen tekort aan bloed is, omdat artsen zuiniger zijn met bloed. Pffff, scheelt al weer! Kan ik me over echte dingen druk gaan maken.
woensdag 28 mei 2014
dinsdag 27 mei 2014
Wat oneerlijk allemaal!
Het afgelopen jaar is de kanker heel langzaam naar de achtergrond verdwenen. Dat slechte bericht dat je hele wereld op zijn kop zet, wordt heel langzaam iets dat geweest is. Het hoort bij je leven, geeft je zelfs kracht.
Maar op sommige dagen komt het keihard terug op de voorgrond en word je weer even van je stevige, vernieuwde fundament geblazen. Zo'n dag is het vandaag.
In de periode dat ik nog niets wist van kanker in mijn eigen lijf, kreeg ik een afzegging van een gast voor ons televisieprogramma. Ze meldde zich af, omdat ze borstkanker had en dat eigenlijk net gehoord had. Ik kende haar niet echt, had alleen voor het programma wat contact met haar gehad. Maar haar bericht kwam heel erg binnen. Ik kon haar niet uit mijn gedachten krijgen en besloot haar, na mijn eerste sterkte-bericht, nog een keer te mailen. Gewoon om te vragen hoe de vervolgonderzoeken gegaan waren. Nu voelt dat best logisch, maar toen vond ik dat wel lastig. Zat ze wel te wachten op mijn vragen? Drong ik iemands leven ongevraagd binnen? Maar ze gaf antwoord en vertelde me precies hoe het met haar ging en wat haar nog te wachten stond.
We zijn blijven mailen en een paar weken later, moest ik haar melden dat ik mezelf ook in het illustere rijtje van borstkankerpatienten moest scharen.
We doorstonden de behandelingen 'samen'. We deden alles omgedraaid, ik kreeg eerst bestraling en daarna pas chemo, zij andersom. Op die manier konden we elkaar precies vertellen hoe het voelde en dat het eigenlijk allemaal wel meeviel. Zij trok mij er doorheen met haar mails en ik hoop dat ik andersom een beetje hetzelfde heb kunnen doen.
Na die behandelperiode hebben we elkaar twee keer ontmoet. Een derde ontmoeting stond gepland voor twee weken geleden. Die heeft ze afgezegd. De kanker is terug. En vandaag mailt ze mij, dat ze ook niet meer zal genezen. Shit! En dat is heel, heel erg zacht uitgedrukt.
Ik huil tranen om verdriet dat niet het mijne is. Mijn vriendin in de verte worstelt met het grootste levensvraagstuk. En ik kan haar niet helpen. Wat oneerlijk allemaal!
Labels:
Borstkanker,
chemokuren,
oneerlijk,
patient,
terminaal,
ziekenhuis
maandag 19 mei 2014
Wubbo Ockels. En wat vertel jij de wereld?
Wubbo Ockels heeft de strijd verloren. Deze man is veel te jong gestorven. Dergelijke berichten doen mij altijd weer beseffen dat er heel erg veel mensen, elke dag weer, de strijd verliezen tegen kanker. Tot nu toe heb ik mazzel gehad, besef ik me weer.
Vaak hebben kankerpatienten natuurlijk nog wel even de kans om hun leven te overzien, eventuele puinhopen nog op te ruimen, ruzies bij te leggen, of laatste woorden te spreken. Of dat altijd goed is, laat ik aan de persoon zelf over, maar de mogelijkheid is er wel. En Wubbo Ockels heeft besloten om een laatste brief naar de wereld te sturen. Eén met een prachtige boodschap en keiharde waarheid. We moeten beter voor de aarde zorgen.
Ik probeer me dan voor te stellen, hoe hij naar die brief is toe gegroeid in zijn hoofd. Bedacht hij direct dat hij dit wilde doen? Zodra hij hoorde dat hij ongeneeslijk ziek was, of misschien al wel daarvoor? Misschien toen hij in de ruimte hing en onze mooie aarde zag. En wanneer verzin je dan, dat dat je laatste bericht aan de mensheid moet gaan worden?
Zou hij niet even de neiging hebben gehad om hem al te sturen, vóór dat hij overleed? Zodat hij nog het effect kon zien van zijn woorden. Of zou hij het juist daarom niet gedaan hebben? Omdat hij toch ook wel wist dat één brief de aarde helaas niet gaat redden.
Mensen die ernstig ziek zijn en wellicht gaan overlijden, zien veel zaken heel erg scherp. Ze durven na te denken over zaken die er écht toe doen, omdat de rest er dus niet meer toe doet. Jammer, dat we dat meestal tijdens het alledaagse leven niet kunnen.
Misschien moeten we allemaal alvast onze laatste brief gaan bedenken. En als eerste op aarde, ons aan onze eigen adviezen gaan houden.
Ik vraag me af, wat ík zou willen dat in mijn laatste brief aan de mensheid zou staan. Natuurlijk zou ik de neiging niet kunnen onderdrukken, om mijn kinderen op te hemelen (want die zijn ook fantastisch) en stuurde ik dikke kussen aan man, familie en vrienden. Maar misschien moest ik dat maar in een andere, belachelijk sentimentele brief doen.
De brief van Wubbo is allesomvattend en (in mijn ogen) absoluut waar. Alhoewel ik persoonlijk zijn tien geboden een beetje griezelig en belerend vind.
Mijn brief zou simpeler zijn en zeker minder geleerd. Ik zou mensen vragen om alsjeblieft een beetje aardiger voor elkaar te zijn. Ook als het voor jezelf, nee JUIST, als het voor jezelf even niet zo goed uitkomt. Want dat is het echte goed doen.
De mensheid zou van mij te horen krijgen, dat aardig zijn geen kwaad kan, in geen enkele situatie. En wat vertel jij de wereld?
Vaak hebben kankerpatienten natuurlijk nog wel even de kans om hun leven te overzien, eventuele puinhopen nog op te ruimen, ruzies bij te leggen, of laatste woorden te spreken. Of dat altijd goed is, laat ik aan de persoon zelf over, maar de mogelijkheid is er wel. En Wubbo Ockels heeft besloten om een laatste brief naar de wereld te sturen. Eén met een prachtige boodschap en keiharde waarheid. We moeten beter voor de aarde zorgen.
Ik probeer me dan voor te stellen, hoe hij naar die brief is toe gegroeid in zijn hoofd. Bedacht hij direct dat hij dit wilde doen? Zodra hij hoorde dat hij ongeneeslijk ziek was, of misschien al wel daarvoor? Misschien toen hij in de ruimte hing en onze mooie aarde zag. En wanneer verzin je dan, dat dat je laatste bericht aan de mensheid moet gaan worden?
Zou hij niet even de neiging hebben gehad om hem al te sturen, vóór dat hij overleed? Zodat hij nog het effect kon zien van zijn woorden. Of zou hij het juist daarom niet gedaan hebben? Omdat hij toch ook wel wist dat één brief de aarde helaas niet gaat redden.
Mensen die ernstig ziek zijn en wellicht gaan overlijden, zien veel zaken heel erg scherp. Ze durven na te denken over zaken die er écht toe doen, omdat de rest er dus niet meer toe doet. Jammer, dat we dat meestal tijdens het alledaagse leven niet kunnen.
Misschien moeten we allemaal alvast onze laatste brief gaan bedenken. En als eerste op aarde, ons aan onze eigen adviezen gaan houden.
Ik vraag me af, wat ík zou willen dat in mijn laatste brief aan de mensheid zou staan. Natuurlijk zou ik de neiging niet kunnen onderdrukken, om mijn kinderen op te hemelen (want die zijn ook fantastisch) en stuurde ik dikke kussen aan man, familie en vrienden. Maar misschien moest ik dat maar in een andere, belachelijk sentimentele brief doen.
De brief van Wubbo is allesomvattend en (in mijn ogen) absoluut waar. Alhoewel ik persoonlijk zijn tien geboden een beetje griezelig en belerend vind.
Mijn brief zou simpeler zijn en zeker minder geleerd. Ik zou mensen vragen om alsjeblieft een beetje aardiger voor elkaar te zijn. Ook als het voor jezelf, nee JUIST, als het voor jezelf even niet zo goed uitkomt. Want dat is het echte goed doen.
De mensheid zou van mij te horen krijgen, dat aardig zijn geen kwaad kan, in geen enkele situatie. En wat vertel jij de wereld?
woensdag 7 mei 2014
De muizenfluisteraar
Afgelopen nacht werd mijn aandacht getrokken door vreemde geluiden in mijn kantoor (lees, onze prachtige woonkeuken).
Één stap de trap op vertelde mij dat er overduidelijk in de trapkast aan iets geknaagd werd. Aj! Een muis. Ik ben niet bang voor muizen, maar om nou midden in de nacht, in mijn eentje, op jacht te gaan naar een kriebelig en snel beest, gaat me toch net iets te ver.
Dus besloot ik mijn geliefde echtgenoot óók wakker te maken, om gezamenlijk de nieuwe bewoner te verwelkomen. We hebben een paar keer in de kast gekeken, maar konden niet veel zien, alleen maar horen. Onze trapkast ligt namelijk vol met van alles dat we met enige regelmaat nodig hebben, maar ook met dingen die we wat minder vaak nodig hebben. Boodschappentassen, een gourmetstel, de stofzuiger, je kent het wel. Geen muis te bekennen.
Manlief en ik hebben nog even samen op de bank gezeten, gezellig, midden in de nacht en zijn daarna maar weer naar bed gegaan. Met het idee om vandaag verder te gaan met dit plotselinge probleem.
Nou is het zo, dat Matheo waarschijnlijk heel goed weet wie deze muis is. Een paar weken geleden namelijk, zag ik bij het ophalen van onze vijfjarige zoon een dode muis naast mijn auto liggen. Na heel even twijfelen, besloot ik hem er toch maar op te wijzen. Het is best een goed idee, om kinderen op die leeftijd al te wijzen op het feit dat het leven niet oneindig is, had ik in een flits bedacht.
"Kijk Matheo, een dode muis". Matheo knielt onmiddellijk naast het dier en draait zijn hoofd alle kanten op om hem eens goed te bekijken. "aaaaah", zegt hij duidelijk ontroerd, "dat is Martin"
Oke. Ik was mij niet bewust van het feit dat hij een muis kende die Martin heette, dus ik was nogal verbaasd. "Ken jij Martin dan?" "Nee, maar ik kan zien dat hij zo heet. Wel zielig voor zijn moeder dat Martin dood is." Daar stemde ik mee in en we gingen naar huis.
Ongeveer een week later zagen we opnieuw een dode muis, dit keer in onze eigen tuin. Natuurlijk wist Matheo ook weer wie dit was. Dit was dus Bep, de moeder van Martin. En diezelfde avond zagen we een levend muisje lopen, dat was Mick, de vader van Martin. En inmiddels weten we van Matheo ook, dat Martin nog een zusje had; Kayleigh.
Nou vermoed ik, dat hij ons wel zal vertellen dat het dus Kayleigh is die in onze kast aan het snoepen is van plastic en hout. Misschien weet hij ook wat Kayleighs lievelingskostje is, zodat we haar er uit kunnen lokken.
Wel fijn om te weten, dat alle muizen een naam hebben en zelfs een compleet familieleven! En dat wij gewoon een vijfjarige muizenfluisteraar in huis hebben!
Één stap de trap op vertelde mij dat er overduidelijk in de trapkast aan iets geknaagd werd. Aj! Een muis. Ik ben niet bang voor muizen, maar om nou midden in de nacht, in mijn eentje, op jacht te gaan naar een kriebelig en snel beest, gaat me toch net iets te ver.
Dus besloot ik mijn geliefde echtgenoot óók wakker te maken, om gezamenlijk de nieuwe bewoner te verwelkomen. We hebben een paar keer in de kast gekeken, maar konden niet veel zien, alleen maar horen. Onze trapkast ligt namelijk vol met van alles dat we met enige regelmaat nodig hebben, maar ook met dingen die we wat minder vaak nodig hebben. Boodschappentassen, een gourmetstel, de stofzuiger, je kent het wel. Geen muis te bekennen.
Manlief en ik hebben nog even samen op de bank gezeten, gezellig, midden in de nacht en zijn daarna maar weer naar bed gegaan. Met het idee om vandaag verder te gaan met dit plotselinge probleem.
Nou is het zo, dat Matheo waarschijnlijk heel goed weet wie deze muis is. Een paar weken geleden namelijk, zag ik bij het ophalen van onze vijfjarige zoon een dode muis naast mijn auto liggen. Na heel even twijfelen, besloot ik hem er toch maar op te wijzen. Het is best een goed idee, om kinderen op die leeftijd al te wijzen op het feit dat het leven niet oneindig is, had ik in een flits bedacht.
"Kijk Matheo, een dode muis". Matheo knielt onmiddellijk naast het dier en draait zijn hoofd alle kanten op om hem eens goed te bekijken. "aaaaah", zegt hij duidelijk ontroerd, "dat is Martin"
Oke. Ik was mij niet bewust van het feit dat hij een muis kende die Martin heette, dus ik was nogal verbaasd. "Ken jij Martin dan?" "Nee, maar ik kan zien dat hij zo heet. Wel zielig voor zijn moeder dat Martin dood is." Daar stemde ik mee in en we gingen naar huis.
Ongeveer een week later zagen we opnieuw een dode muis, dit keer in onze eigen tuin. Natuurlijk wist Matheo ook weer wie dit was. Dit was dus Bep, de moeder van Martin. En diezelfde avond zagen we een levend muisje lopen, dat was Mick, de vader van Martin. En inmiddels weten we van Matheo ook, dat Martin nog een zusje had; Kayleigh.
Nou vermoed ik, dat hij ons wel zal vertellen dat het dus Kayleigh is die in onze kast aan het snoepen is van plastic en hout. Misschien weet hij ook wat Kayleighs lievelingskostje is, zodat we haar er uit kunnen lokken.
Wel fijn om te weten, dat alle muizen een naam hebben en zelfs een compleet familieleven! En dat wij gewoon een vijfjarige muizenfluisteraar in huis hebben!
zondag 13 april 2014
De comfortzone verlaten
Deze week is voor mij een hele bijzondere week. Ik ga uit een warm bad stappen, mijn comfortzone verlaten én een warme jas uittrekken. Ik ga voor het laatst werken bij Omroep Gelderland.
Bijna 20 jaar geleden liep ik daar voor het eerst binnen en ik ben er opgegroeid van stagiair tot senior medewerker, van meisje tot vrouw. Nooit voelde mijn werk als belastend, vervelend of saai. En toch heb ik besloten om te stoppen met wat ik weet en te gaan voor het onbekende. Ik begin voor mezelf.
Heel veel mensen vragen mij of die beslissing te maken heeft met mijn ziekte. Of mijn prioriteiten zijn veranderd. Nee. Sterker nog, toen ik ziek was, was het gevoel dat je blij moet zijn met wat je hebt, véél sterker dan ervoor. En dat ik het getroffen had met mijn werk en vooral met mijn collega's was nog nooit zo duidelijk als in die zwarte periode. De beslissing om tóch bij de omroep weg te gaan, had eerder te maken met het stoppen van het programma dat we maakten. En met het feit dat ik nog weinig uitdagingen zag in de toekomst van de omroep, voor mij persoonlijk.
Het aardige is, dat juist vanwege diezelfde ziekte óók heel veel mensen vragen of ik dat nou wel moet doen. Niet dat ze het hardop zeggen, maar ze draaien er een beetje omheen.
Laatst nog bij de koffie-automaat: "Jeetje, dapper hoor, dat je voor jezelf gaat beginnen. Maar zou je dat nou wel doen? Stel nou dat 'het' terug komt?" Ik kijk de collega aan; "Het? De kanker bedoel je?" En natuurlijk kon hij niet anders dan wat ongemakkelijk knikken.
Een beetje sneu voor hem, want hij werd daarmee de dupe van al die andere mensen die voor hem het beestje geen naam durfden te geven en mij daarmee in toenemende mate irriteerden.
De internist/oncoloog was heel duidelijk. Als de kanker terug keert, zal er niet meer gesproken worden over genezing, maar over levensverlenging. Prima. Laten we er dan maar vanuit gaan dat die kanker niet terugkomt, want dat vind ik een uitzicht van niks om tegenaan te kijken.
Als ik daar rekening mee moet houden, kan ik dus helemaal niks meer. Laat ik maar rustig blijven zitten waar ik zit, want misschien komt 'het' wel terug. Nee, geen nieuw huis kopen. Misschien komt 'het' wel terug. Of een andere auto? Heeft niet zoveel zin als 'het' terug zou komen. Die prothese laten aanmeten? Nee laten we dat maar niet doen, want straks moeten het er misschien wel twee worden. Als 'het' weer terug komt. Ik doe werk wat ik niet leuk vind. Maar laat ik maar niet iets anders gaan doen, voor het geval 'het' terug komt.
Zo werkt het dus niet voor mij. Ik wil gewoon doorgaan met leven en kansen grijpen als ik ze zie. Slim of niet? Daar kan ik pas antwoord op geven aan het eind van mijn leven. En dat is nog héél ver weg.
Neemt niet weg, dat ik met melancholie en weemoed afscheid ga nemen van mijn warme bad. Niemand had ooit zo'n fijne en veilige comfortzone als ik. Dank je wel lieve collega's voor wat jullie al die tijd voor mij hebben betekend. Jullie zitten voorgoed in mijn hart en er is niks of niemand die jullie daar weer uitkrijgt. Mijn eigen bedrijf niet. En 'het' ook niet.
Bijna 20 jaar geleden liep ik daar voor het eerst binnen en ik ben er opgegroeid van stagiair tot senior medewerker, van meisje tot vrouw. Nooit voelde mijn werk als belastend, vervelend of saai. En toch heb ik besloten om te stoppen met wat ik weet en te gaan voor het onbekende. Ik begin voor mezelf.
Heel veel mensen vragen mij of die beslissing te maken heeft met mijn ziekte. Of mijn prioriteiten zijn veranderd. Nee. Sterker nog, toen ik ziek was, was het gevoel dat je blij moet zijn met wat je hebt, véél sterker dan ervoor. En dat ik het getroffen had met mijn werk en vooral met mijn collega's was nog nooit zo duidelijk als in die zwarte periode. De beslissing om tóch bij de omroep weg te gaan, had eerder te maken met het stoppen van het programma dat we maakten. En met het feit dat ik nog weinig uitdagingen zag in de toekomst van de omroep, voor mij persoonlijk.
Het aardige is, dat juist vanwege diezelfde ziekte óók heel veel mensen vragen of ik dat nou wel moet doen. Niet dat ze het hardop zeggen, maar ze draaien er een beetje omheen.
Laatst nog bij de koffie-automaat: "Jeetje, dapper hoor, dat je voor jezelf gaat beginnen. Maar zou je dat nou wel doen? Stel nou dat 'het' terug komt?" Ik kijk de collega aan; "Het? De kanker bedoel je?" En natuurlijk kon hij niet anders dan wat ongemakkelijk knikken.
Een beetje sneu voor hem, want hij werd daarmee de dupe van al die andere mensen die voor hem het beestje geen naam durfden te geven en mij daarmee in toenemende mate irriteerden.
De internist/oncoloog was heel duidelijk. Als de kanker terug keert, zal er niet meer gesproken worden over genezing, maar over levensverlenging. Prima. Laten we er dan maar vanuit gaan dat die kanker niet terugkomt, want dat vind ik een uitzicht van niks om tegenaan te kijken.
Zo werkt het dus niet voor mij. Ik wil gewoon doorgaan met leven en kansen grijpen als ik ze zie. Slim of niet? Daar kan ik pas antwoord op geven aan het eind van mijn leven. En dat is nog héél ver weg.
Neemt niet weg, dat ik met melancholie en weemoed afscheid ga nemen van mijn warme bad. Niemand had ooit zo'n fijne en veilige comfortzone als ik. Dank je wel lieve collega's voor wat jullie al die tijd voor mij hebben betekend. Jullie zitten voorgoed in mijn hart en er is niks of niemand die jullie daar weer uitkrijgt. Mijn eigen bedrijf niet. En 'het' ook niet.
Labels:
Borstkanker,
collega's,
Kanker,
patient,
ziekenhuis
Abonneren op:
Posts (Atom)